donderdag 13 september 2007

Column: Grijze gebouwen

Ik loop graag tijdens het nadenken over zaken. Op de een of andere manier geeft het mij vrede om wat rond te lopen tijdens het nadenken. Het zal wel te maken hebben dat mijn lichaam iets te doen wilt hebben terwijl mijn hersenen bezig zijn met het overpeinzen van allerhande nutteloze zaken. Als ik loop doe ik dat graag door stedelijke gebieden en dan bij voorkeur door stadcentrums of wat verlaten en meer vervallen omgevingen. Persoonlijk vind ik roestige industriƫle complexen en verlaten flatgebouwen wat dat betreft wel een mooi iets om naar te kijken. Het herinnert mij het meeste aan de menselijke drang om te dromen.

De meest menselijke droom, die van een visie, een wens om iets te creĆ«ren valt voor mij altijd goed te zien in dergelijke zaken. Het doet me echter vooral tot rust komen om te kijken naar dergelijke vervallen plaatsen. Ooit was zo’n vervallen plaats een nieuw gebouw, ooit leefden er mensen, werkten en woonden ze er. Ooit was er een man of vrouw, een groep mensen wat met het idee kwam om juist op die plek een flat of industrieel complex neer te zetten. Het beginnen van een droom, een wens, ook al strandde die wens in een verlaten en vervallen karkas. Een betonnen geraamte met vuile en ingegooide ramen, graffiti op de muren en rotzooi in de kantoren, wooncomplexen of loodsen.

Een dergelijk verlaten complex kan er jaren staan, onaangeroerd door mensen, een relikwie van het verleden en wellicht dieper weerspiegeld symboliseert het de mens zijn eigen vergankelijkheid. Als het lang genoeg staat voor honderden jaren zal men zijn waarde herontdekken en zeggen: ‘Zo leefde men toen’ en wijzen naar het gebouw. Maar op dit moment is het slechts een waardeloos en vervallen ‘sta in de weg’ waarbij de eigenaar er vanaf wilt maar de sloop te duur is. Waarbij de gemeenteambtenaren er naar kijken en walgen van dit ‘Stedelijk karkas’ wat ligt te rotten in hun centrum.

Een mooi voorbeeld hiervan wellicht is het verlaten kantorencomplex bij het station van Venlo. Het station van Venlo, met wellicht wel 12 of 13 roestige sporen langs elkaar waarvan er nog maar een vijftal dagelijks word gebruikt word overzien door dit monstrueuze grijze karkas van een kantorencomplex. Er is in de onmiddellijke omgeving geen enkel hoger gebouw te omvatten. Als een gigantische achitecturische puist steekt het uit boven de achterstandwoonwijk waar het in ligt, uitkijkend over het station van Venlo waar eens dagelijks tientallen tot honderden goederentreinen over de vele sporen trokken waar nu met een beetje geluk tien a twintig goederentreinen zijn te zien en verder alleen de dagelijkse treinen naar Roermond, Eindhoven of Duitsland.

Het mooie aan deze stedelijke symfonie is dat deze symfonie ook heden ten dage plaats vind. Ook nu zijn er mensen met een droom of wens die dingen plannen. Soms komt er iets groots uit zoals de Eiffeltoren in Parijs, het Vrijheidsbeeld in New York of de bakker om de hoek wellicht. Soms word het een grijs karkas zoals het kantorencomplex in Venlo of een verlaten fabriek aan de rand van een industriecomplex, overgroeid met onkruid en opengebroken beton.

Ik denk dat alles zijn nut heeft ook vervallen complexen. Ik denk ook dat de wensen en dromen zich niet alleen in vervallen gebouwen kenbaar maken en dat de vergankelijkheid van de mens te zien is in dergelijke zaken maar dat het in alles te zien is. Het is juist die vergankelijkheid die zorgt dat we de werken van anderen en het geluk van het leven kunnen waarderen.